Het Paaslied
In een visioen van storm, omringd door eenzaamheid
Zag ik Golgotha, waar 't kruis de hemel tartte
En God verhief zich in zijn majesteit
En aan zijn voeten lag zijn moeder vol van smarten
Toen sprak hij: "Vrouw, het is genoeg geweest
Daar kunt u verder ook niks aan veranderen
En in uw handen, Heer, beveel ik mijnen geest
Ween niet om mij, mevrouw, maar om uzelf en de anderen"
Toen zag ik ver van daar een jong soldaat op wacht
Een kind nog haast, wanhopig en verlaten
Ver van zijn moeder, tot hij in de koude nacht
Haar stem, die zacht zijn naam riep, dacht te horen
In een gezicht verscheen zijn moeder daar aan hem
Zo stralend, heel dicht bij, maar toch van verre
Hij kon niet spreken en de wind verwoei zijn stem
Ze zag er jonger uit en droeg een krans van sterren
Zij streelde zacht zijn jonge nek en blonde haar
Bood hem haar borsten en nam hem in haar armen
En toen pas wist hij wie zij was, herkende haar
Die hem in duisternis en dood daar kwam verwarmen
Het was zo lief, zoals hij bij haar lag
Zij, de glorierijke, onbevlekt ontvangen
Totdat het gloren van de ongeboren dag
Een zachte blos gaf aan zijn bleke dode wangen